De Boten

De zelfgebouwde boten lagen te wachten. Hun makers gehuld in dikke bontjassen, berenbaarden en kale koppen, ieder van hen naast de boot, hand op de boeg. Alsof ze hun kind voor het eerst zouden gaan laten zwemmen. De zee was woest. Dikke schuimkoppen, golven als instortende bergen. De zee had besloten dezelfde kleur als de lucht aan te nemen. Donkergrijs, hier en daar een scheut blauw. Achter de mannen, op het strand stonden de vrouwen en de kinderen te kijken.  Sjaals en mutsen beschermden hun hoofd tegen de wind. In hun ogen een mengeling van zorgen, trots en ontzag. Daar stonden hun mannen. Straks zouden ze gaan, onbekend hoe lang ze deze keer zouden wegblijven. Maar eerst door deze muur van golven heen. Sommige vrouwen sidderden en drukten hun kind dichter tegen zich aan. Nog steeds konden ze niet helemaal begrijpen wat hun mannen naar zee lokte. Alsof dit hun echte moeder was die hen tot haar riep.

Hun oude Meester zou hen bijstaan, dat was zeker. De mannen keken nog een één keer achterom en staken een arm in de lucht. De kinderen en de vrouwen begonnen heftig te zwaaien, sommigen begonnen te zingen. En daar gingen ze. Met grote stappen liepen de mannen het water in, de boot hard duwend. Toen sprongen ze tegelijkertijd in de boot. Peddels kwamen tevoorschijn, maar er werd nog niet gepeddeld. Pas toen de kleine golven zich aandienden begonnen de mannen met krachtige slagen te peddelen. Sneller en sneller. De bek van het beest ging open en de mannen staken hun boten in het gehemelte van het water. Doorkliefden het. De mannen doken naar de bodem van hun boot. Toen waren ze niet meer te zien. De vrouwen en kinderen hielden hun adem in. Ergens krijste een baby. Het water knalde neer en de muur kwam rollend met denderende witte koppen aan de kust tot stilstand. Het geluid van schuimend water. Daarna plopten de boten één voor één uit het water. De mannen staken hun hoofden weer uit, hun peddels de lucht in, schreeuwden het uit. Sommigen waren uit hun boot gevallen en klauterden er weer in. Er werd heftig rondgekeken. Iedereen was er nog. Ja, echt iedereen. En toen brak de lucht open en zagen allen hun Meester, hun stamvader, op hen neerkijken. Een hologram van de koning. Er waren kinderen bij voor wie het de eerste keer was dat ze dit zagen. De vrouwen wierpen zich op hun knieën in het zand. Een laag, zoemend geluid begon aan te zwellen. Het was het begin van het lied voor hun koning. Iedereen zong.

De boten deinden verder de zee op. Er werd gepeddeld uit alle macht. Totdat ze steeds kleiner werden en de hologram begon te vervagen, de hemel zich sloot en alles weer grijs was. De vrouwen en kinderen stonden hand in hand op het strand. De laatste tonen van hun lied daalden neer. De reis was begonnen.

Ansel_Adams_-_National_Archives_79-AA-T23Ansel_Adams_-_National_Archives_79-AA-T23